Menu

‘Als ik thuis een bijenzwerm heb, ben ik meer bezig met de buren dan met de zwerm.’

Ellen Danneels (°1985) draagt de welluidende titel van Imkerconservator bij Honeybee Valley. Ze is gefascineerd door de honingbij, persoonlijk en als wetenschapper. Vijf jaar geleden startte ze zelf als imker. Helaas zijn de omstandigheden voor de wonderlijke sociale insecten niet te best. ‘We hebben niet te weinig honingbijen, maar ze zijn te zwak.’

Tekst: Bert Voet Fotografie: Thomas De Boever

‘Gewoon niet voor de kast gaan staan – ze zijn rustig, ze zullen niks doen.’

Nadat Ellen Danneels ons op Campus Sterre door de pas aangelegde bijentuin met veel open, stuifmeelrijke bloemen zoals ijzerhart en verbena heeft geleid, opent ze zonder handschoenen een bijenkast. Bijen kúnnen agressief zijn, maar Danneels gebruikt koude houtrook om haar volken rustig te maken. ‘Dat werkt op hun instinct: ze denken dat er bosbrand is, pompen hun maag vol met honing en vluchten’, legt ze uit. ‘Dan zijn ze daarmee bezig, en niet met de imker.’

Het neemt niet weg dat ze dagelijks wel een twintigtal keer gestoken wordt als ze met bijen werkt. ‘Dat hoort bij het imkeren’, zegt ze. ‘Normaal bescherm ik wel mijn hoofd. Maar steken in mijn handen: dat valt wel mee.’

Danneels is nochtans niet de klassieke imker die erin rolde doordat vader of opa imkerde. Vanuit Kortrijk ging ze biologie studeren aan de KULeuven, waarna ze lesgaf aan het Technisch Instituut De Maricolen in Brugge. ‘Dat was ook het plan: lesgeven is mijn lang leven. Maar een vacature als assistent waar ook een doctoraat én een lesopdracht aan verbonden was, bracht me in 2008 naar de UGent. Bij de bijenprof Frans Jacobs en zijn assistent Dirk De Graaf. Ik doctoreerde niet op bijen maar op de eiwitten in het gif van de sluipwesp. Maar de groep was wel intensief bezig met bijen: de trigger voor wat een passie is geworden.’

Haar uitleg over de sociale aspecten van een honingbijenvolk is ronduit intrigerend. ‘Dat is een gemeenschap met een hele hiërarchie’, vertelt ze. ‘Er is één koningin – een vrouw aan het hoofd, dat is al vrij ongewoon. Zij legt alle eitjes. Daarnaast telt een volk in de zomer een 500-tal darren – mannetjes – en 50.000 werksters. De darren komen uit onbevruchte, de vrouwelijke bijen uit bevruchte eitjes. Afhankelijk van welke voeding ze krijgt, wordt de vrouwelijke bij een koningin of een werkster: een koningin krijgt als larve voortdurend koninginnenbrij, een zeer rijk papje. Iedere werkster heeft een eigen taak. Na de geboorte start ze als kuisvrouw: ze moet binnenblijven en de kast schoonhouden. Een paar dagen later begint ze was te zweten om te bouwen, zodat het volk kan uitbreiden. Daarna volgt de verdedigingsopdracht: ze staat aan de opening om andere volken buiten te houden. En na ongeveer achttien dagen mag ze voor het eerst uit de kast. Eerst voor een verkenningsvlucht, daarna om boodschappen te doen: stuifmeel en nectar verzamelen. Het is echt een gemeenschap die moet samenwerken. Anders overleeft een honingbij niet. Je mag ze niet als individuen zien. Het volk is een individu.’

‘Maar de honingbij is slechts een van de 350 bijensoorten in Vlaanderen’, benadrukt ze. ‘Er zijn ook klimopbijen, zijdebijen, zandbijen,… Die wilde bijen kunnen wél solitair leven, ook al komen ze in groep voor. De hommel is een uitzondering: die wordt onder de wilde bijen gerekend maar vormen ook kolonies.’

AI

Honeybee Valley werd in 2016 opgericht door professor Dirk De Graaf, die toen Frans Jacobs al had opgevolgd. ‘Er was een hiaat tussen het wetenschappelijk onderzoek in het labo en de imkers, die er amper van op de hoogte waren’, vertelt Danneels. ‘Het werd een platform voor al wie met imkeren bezig is, ook op beleidsniveau – de politiek, dus. Voornaamste opdracht: oplossingen zoeken voor wintersterfte van de honingbij. Na mijn doctoraat kon ik blijven. Ik ging aan de slag binnen het Vlaams Bijenteeltprogramma, dat wordt gefinancierd vanuit de Vlaamse en de Europese overheid. Van daaruit werden er honinganalyses opgestart en kwam er steun voor imkers, bijvoorbeeld in de strijd tegen de varroamijt, een parasiet die zich enkel kan voortplanten op het broed van honingbijen. Daardoor had ik veel contact met imkers. Er dan zelf niks over weten ging natuurlijk niet. Dus heb ik thuis zelf vier kasten gezet. Nadien hoorde ik dat ik wel voorouders had die imkerden. Zoals iedere boer vroeger bijenkorven had staan. Toen was het eenvoudig en makkelijk. Ze stonden op je hof en eens per jaar haalde je er honing af. In de jaren 80 veranderde dat door die varroamijt. Zeker mensen die er niet veel kennis van hadden, verloren hun volken. Ze stierven gewoon.’

Vorig jaar verhuisde Danneels van het labo naar de bijenstanden. ‘Hier ben ik nu imkerconservator’, lacht ze. ‘Ik heb geen museum waarop ik moet toezien maar bijenstanden, samen met twee andere imkers. We hebben 80 volken, waarvan 25 hier op de campus. Omdat hier onvoldoende eten is hebben we er onder andere ook in Merelbeke en Merendree.’

Voor de kast die Danneels ons toont, staat een monitoring tool. Een camera filmt bijen die in- en uitvliegen. ‘Om te kijken hoeveel stuifmeel er wordt binnengebracht’, legt ze uit. ‘Artificiële intelligentie helpt ons te achterhalen of er genoeg eten binnenkomt. Het maakt deel uit van het Europese project Betterbee: digitale toestellen die we aan een bijenkast koppelen, zodat we minimaal in de kast te moeten zitten doordat we op afstand zien of er iets scheelt met het volk. Daarvan exploreren we volop de mogelijkheden. In het begin bleef het beperkt tot een weegschaal en een temperatuursensor voor het broednest. Nu gaan we al veel verder. Met een accelerometer meten we bijvoorbeeld trillingen van het bijenvolk. Afwijkingen wijzen er dan op dat er iets aan de hand is. Of we zetten een knocker op de kast: een klein toestelletje dat geregeld een klop geeft, waarna de bijen reageren en we aan de hand van hun gezoem iets kunnen afleiden over hun toestand. In de kasten hangen ook camera’s die mijten op de bijen detecteren. Zo volgen we via innovatieve hightech de gezondheidsstatus van volken op in een sector die gebruik maakt van een wild natuurorganisme. We gebruiken ook toonhoogtemeters om de invasieve Aziatische hoornaar te onderscheiden aan de hand van zijn frequentie. Er zijn apps voor de smartphone die de imker dan waarschuwen als er hoornaars aan een kast hangen.’

Big business

Met haar kasten thuis is ze in de zomer hele weekends in de weer. ‘Het is veel meer dan rond 21 juli honing afhalen en verwerken’, legt ze uit. ‘De hele periode daarvoor ben ik bezig met de volken ruimte te geven. Zo’n volk groeit uit van zowat 10.000 bijen in de winter tot 50.000 in de zomer. In tussentijd moet je goed observeren of ze plaats en eten genoeg hebben. En in mei of juni: voorkomen dat ze gaan zwermen. In normale omstandigheden voelt de koningin op een bepaald moment dat de ruimte te klein is, waarna ze met een half volk vertrekt. De rest blijft dan achter, en er wordt een nieuwe koningin geboren. Dat zwermen is een natuurlijk proces, maar de meeste klassieke imkers willen niet dat een volk zwermt, want dan moeten ze het nieuwe volk ergens in een boom gaan zoeken en vangen, wat veel werk is. En dus moet je de kast geleidelijk groter maken, zodat ze warm blijft maar het bijenvolk ook kan groeien. Wat ook speelt, en ik kan het weten want ik woon in een wijk: een half bijenvolk dat vertrekt is best indrukwekkend. Ze zullen niet steken: ze zijn bezig met het zoeken naar een nieuwe plek. Normaal gezien kan je onbeschermd in zo’n zwerm lopen. Maar mensen hebben er schrik van. Als ik thuis een zwerm heb, ben ik meer bezig met de buren dan met de zwerm.’ (Lacht)

‘Om imker te worden moet je af en toe eens panikeren’, zegt ze. ‘En vervolgens: beslissingen nemen. Bijvoorbeeld als er plots geen koningin is. Dan heb je een moerloos bijenvolk en worden er geen eitjes meer gelegd. Dan moet je ofwel ingrijpen, ofwel zoekt het volk zelf een oplossing. Je kan zeggen: ik laat de natuur z’n plan trekken. Maar dat kunnen onze bijen niet meer. We hebben ze te veel gedomesticeerd. We willen daar wel naar terug: de kast zoveel mogelijk gerust laten en alleen ingrijpen als het nodig is. Maar dat is moeilijk: van buiten zie je niet niet wat er binnen gebeurt, en de meeste volken hebben een imker nodig om te overleven. Bijenvolken die in het wild leven zijn zeer zeldzaam geworden.’

‘Dat komt doordat wij ze zo gekweekt hebben’, gaat ze door. ‘Het is een economisch dier geworden. Imkers kunnen een schone frank bijverdienen met hun honing, maar ook met bestuiving: veel imkers reizen met hun bijenvolken naar de fruitteelt. In Vlaanderen zijn de meesten hobbyisten maar in het Oostblok en de Verenigde Staten is het big business. Zo worden honderden bijenkasten op vrachtwagens van Californië naar Florida gebracht om de amandelteelt te bestuiven. En daarvoor moeten de bijen manageable zijn. Hanteerbaar. Vroeger zaten ze in een holle boom. Je kon de koningin niet zoeken en bleef eraf. In een kast moet je ze op elk moment kunnen zien en proberen we het broednest te scheiden van de honing die je op een bepaald moment wil wegnemen. Bovendien houden we nu ook bijen in verstedelijkt gebied. In Vlaanderen zijn er zowat 5000 imkers met gemiddeld zeven volken. Dat zijn er zeer veel. Maar bij het ene volk kan je in korte broek werken, terwijl je bij het andere meteen gestoken wordt. En dus hebben we ze gekweekt van vrij pittige volken tot zeer makke lammetjes, door selectie op zachtaardigheid – naast een hoge honingopbrengst. Daardoor zijn ze andere eigenschappen kwijtgeraakt, zoals sterkte en veerkracht ten overstaan van ziekten – bijvoorbeeld tegen die varroamijt. Die kruipt in de broedcel waarin een eitje wordt gelegd dat een larve wordt; de mijt zuigt bloed en draagt virussen over. De bij in wording gaat niet dood maar krijgt bijvoorbeeld wel verschrompelde vleugels.’

‘We zitten dus met een soort gedomesticeerd maar ook verzwakt dier’, besluit ze. ‘Wetenschappelijk bekeken zouden we het eigenlijk terug aan de natuur moeten laten. Maar het economische houdt dat tegen, en ze kunnen er sowieso niet meer overleven.’

Grooming

Eerder dit jaar waren er dramatische berichten na de grote bijensterfte van vorige winter. ‘Er zijn niet te weinig honingbijen maar ze zijn te zwak en komen minder makkelijk de winter door’, aldus Danneels. ‘Een wintersterfte van één op tien volken is normaal. Wij monitoren wintersterfte in België. In sommige jaren zitten we aan 35 procent. Een op drie! Er is niet één oorzaak, het is een complex samenspel, maar de varroamijt is wat mij betreft de belangrijkste factor. Veel van ons onderzoek gaat erover. Ze is in 1984 binnengekomen en zoals gewoonlijk was bestrijden met geneesmiddelen en pesticiden de eerste reflex. En al even vaak bleek dat na tien jaar niet goed te werken. Nu gooit men het over een andere boeg en zoekt men meer natuurlijke methoden om tot resistentie te komen. Bijen kunnen strategieën ontwikkelen om met die mijt om te gaan. Grooming, bijvoorbeeld: net zoals apen elkaar ontluizen poetsen ook bijen elkaar om zich te ontdoen van die mijt. Je kan volken selecteren die dat gedrag sterk vertonen. Het is maar één voorbeeld. Er zijn ook bijen die in staat zijn om aan bepaalde feromonen te ruiken of er een mijt in een broedcel zit, waarna ze er de pop uit halen en hem opeten. Verschillende onderzoeksgroepen gaan na welke geuren dat zijn en wat er precies gebeurt. Nu pakken we het dus op een zeer genetische manier aan. We zoeken welke mutaties in het genoom die gedragingen veroorzaken. Als je dan alle bijenvolken in Vlaanderen kan screenen en je weet welke mutaties je nodig hebt, kan je erop selecteren om verder te kweken. Marker assistent selection, heet dat. We bekijken ook of we specifieke kruisingen kunnen maken. Daarin halen we mooie internationale publicaties. Daarnaast hebben we ook een project waarin we onderzoeken hoe we de bijen met de CRISPR-Cas-techniek genetisch kunnen aanpassen. Bij planten is dat al zeer gebruikelijk.’

‘Een tweede oorzaak van de bijensterfte is de Aziatische hoornaar die zich razendsnel heeft verspreid en dit jaar zeer aanwezig is’, zegt ze, en neemt ons weer mee naar een kast. ‘Waar zit er hier een Aziaat? Daar!’ Ze wijst meteen. De hoornaar, een vleeseter, hangt voor de kast, met z’n kop ervan weg. Wanneer een bij moe terugkeert plukt hij ze gewoon uit de lucht en eet ze op. ‘Naar ons toe zijn ze niet agressief – dat worden ze pas als je bij hun nest komt’, aldus Danneels.

‘Door de Aziatische hoornaar verwachten we nu nog een stijging van de wintersterfte’, zegt ze. ‘En van nature ben ik een optimistisch mens, maar omtrent de hoornaar ben ik het niet. In Frankrijk is hij met aardewerk vanuit Japan binnengekomen. Toen hij een vijftal jaar geleden z’n entree deed in West-Vlaanderen, begonnen we met het meldpunt Vespawatch, gefinancierd door de Vlaamse overheid. Een jaar later zat hij al in Limburg. Nu valt hij niet meer te controleren. Hij is hier gevestigd en zal blijven. Voor de honingbijen is het een serieuze bedreiging. Ze durven niet meer uitvliegen om eten te halen. Hij kan ook de kast binnendringen en een heel bijenvolk opeten.

Over wat dat met onze volken zal doen, ben ik ronduit pessimistisch.’

Ook de klimaatverandering draagt hij tot de bijensterfte. ‘Niet zozeer op zich’, zegt Danneels. ‘Met de hete zomers kan een gezond bijenvolk om: het kan het nest ventileren. Maar als het wat verzwakt is wordt dat moeilijker. En vooral: een onrechtstreeks gevolg van de klimaatverandering is dat planten anders bloeien, waardoor het moment van voeding verandert. Zo zijn wilgen vaak vroeg in bloei. De bijen halen dan stuifmeel, waarna de koningin in actie schiet door heel veel eitjes te leggen. En dan volgt vaak nog een koudedrop in februari-maart. Die vergt een grote inspanning van het volk om het broed warm te houden. Ook met zeer strenge winters kunnen ze om. Die zijn zelfs goed voor een bijenvolk. Het zijn vooral de grote schommelingen waardoor ze in de problemen komen. Of het zeer natte voorjaar dat we hebben gekend. Het regende voortdurend, waardoor ze niet konden uitvliegen om eten te halen. Dan zou de imker moeten ingrijpen met suikerdeeg, anders kan zijn volk verhongeren.’

‘Een imker moet weten waar hij mee bezig is’, zegt ze. ‘Met Honeybee Valley proberen we hen te gidsen, onder meer met nieuwsbrieven die inspelen op het moment.’

Tongen

Net als de bijen vormen ook die imkers een apart volkje. ‘Sterk geïnteresseerde, leergierige natuurmensen die veel opzoeken’, typeert ze hen. ‘Ze zijn letterlijk gebeten. Doorgaans hebben ze dus veel kennis. Van bijen, maar ook van planten. Ze hebben een zekere ervaring opgebouwd en delen die graag. Maar iedere imker heeft ook zijn eigen gedacht. Er zijn heel veel verschillende meningen. Dan wordt er al eens gediscussieerd. (Lacht)

Nog steeds wordt het imkeren doorgegeven van vader op zoon – of dochter. ‘Al zit het in de lift en zie je nu wel een heel nieuwe generatie’, aldus Danneels. ‘De imkerverenigingen worden overspoeld door jonge gasten, begaan met de natuur, die beslissen om een cursus te volgen. Ook bekende koppen zoals de Brugse chocolatier Dominique Persoone hebben het hot gemaakt. Wij proberen hen theoretische en praktische kennis mee te geven maar zijn wel wat afgestapt van de gedachte: als je iets voor de natuur wil doen, plaats een bijenkast. Het is niet dat we te weinig bijen hebben. We hebben er véél, maar ze hebben te weinig eten. Dat komt door de aard van onze landbouw. Aan gigantische maïs- of een bietenvelden hebben ze bijna niks. Wij noemen dat groene woestijnen. Vroeger hadden we bermen vol madelieven en paardenbloemen, maar net als ze in bloei stonden, werden ze gemaaid. Nu verandert dat stilaan, ook onder impuls van de Vlaamse overheid: bermen mogen niet gemaaid worden voor 15 juni, tenzij op gevaarlijke kruispunten. Ook de campagne ‘Maai mei niet’ naar de brede bevolking is zeer zinvol. Een maandje volstaat niet, maar er mag bewustwording zijn dat niet alles er afgelikt moet bijliggen. Op ronde punten zie je nu wildgroei, maar dan moet er een bordje bij: wij stimuleren biodiversiteit. Anders vinden veel mensen het niet mooi. En dat is dus niet om meer bijen te hebben, wel om meer eten te hebben voor de bijen die er zijn.’

‘Dan gaat het vooral over de wilde bijen’, preciseert ze. ‘Het aantal soorten is drastisch gedaald doordat ze zo weinig voeding hebben. Onze honingbij heeft eten genoeg, of er wordt voor gezorgd. Maar een solitaire bij die binnen een straal van honderd meter niets vindt, is gedoemd om te sterven. Voor de bestuiving zijn die wilde bijen overigens belangrijker dan we lang dachten, zo blijkt uit veel wetenschappelijk onderzoek. Ook de diversiteit aan bijen is dat, want ze hebben allemaal een verschillende manier van bestuiven. Een korte of een lange tong bijvoorbeeld, die ingesteld is op specifieke bloemen en planten. In de buurt van aardbeienteelt gaat men nu vaak hommelkolonies plaatsen, onder meer omdat hun specifieke tong zorgt voor efficiënte bestuiving van de aardbeienbloemen.’

Gif spuiten

Maar ook daar richt de invasie van de Aziatische hoornaar een ravage aan. ‘Naast honingbijen eet hij ook andere insecten, waardoor hij enorme schade veroorzaakt aan ons insectenbestand en aan de wilde bijen, die het al zo moeilijk hebben’, zegt Danneels. ‘En naast vlees hebben hoornaars ook suikers nodig. Die halen ze uit druiven, peren, appels, enzovoort. Dat zal problemen geven voor onze fruitteelt. In Frankrijk is dat al zo. In Portugal zijn ze radeloos.’

‘Het zijn agressieve beesten, een zeer invasieve soort’, besluit ze. ‘De Europese hoornaar moeten we kost wat kost in leven houden: het is de enige concurrent qua voeding en nestplaatsen. De Aziatische hoornaar krijgen we niet meer weg, denk ik. Het doel moet zijn: een soort evenwicht bekomen. Dat kan, als we zoveel mogelijk nesten blijven verdelgen. Maar dat vraagt geld en inspanningen. De verdelging van een hoornaarsnest verloopt heel anders: hij steekt niet alleen, hij spuit ook gif in je ogen, wat een speciale opleiding en dito pak vereist. Bovendien zitten de nesten dertig, veertig meter hoog in de bomen. Als de bladeren vallen worden ze zichtbaar, maar dan is het te laat want alle koninginnen zijn al uitgevlogen. En in één nest kunnen 500 nieuwe koninginnen worden geboren. Spreek dus gerust van kweken zoals de hoornaars in plaats van kweken zoals de konijnen.’

Dr. bee

Wie aan het ontbijt in een goed hotel ooit honing vers uit een raat lepelde, weet wat voor een luxeproduct het is. Maar honing heeft ook medicinale toepassingen. ‘Naar apitherapie is er veel interesse’, zegt Ellen Danneels. ‘Voor de antibacteriële werking van honing is er veel wetenschappelijk bewijs. In de geneeskunde is het vaak een laatste redmiddel om wonden zuiver te krijgen. Er is ook kankeronderzoek naar stoffen uit bijengif zoals het eiwit melitine, dat zeer specifiek op bepaalde receptoren inwerkt. En naar propolis, een stof die bijen uit hars halen om kieren te dichten. In de geneeskunde hebben bijen veel potentieel. Nu is er al immunotherapie, om mensen te immuniseren voor bijenstekenallergie. Allergische reacties kunnen zeer verschillen: van jeuk over een serieuze zwelling tot ademhalingsproblemen of zelfs een hartaanval. Behandelen met immunotherapie komt erop neer dat je gif in lage doses injecteert om de persoon er geleidelijk aan te laten wennen. UZ Gent en UZ Gasthuisberg zijn daar mee bezig. Ook voor imkers is dat zinvol. Sommigen beginnen als hobby maar worden later allergisch. Terwijl het risico dat je gestoken wordt natuurlijk veel groter is. Doorgaans wordt dan aangeraden om te stoppen, maar veel imkers zijn nogal koppige mensen.’ (Lacht)

Heb je deze stories al gelezen?

Blijf altijd op de hoogte
van nieuwe collecties

Door je te registreren ga je akkoord met ons privacybeleid