Menu

Een knutselaar met geniale kantjes

François Junod mag dan geen horloger zijn, toch is hij vertrouwd met de subtiele intimiteit van uurwerken. Hij is niet alleen de beste automatenbouwer ter wereld, hij steekt ook de horlogewereld een handje toe. We gingen op bezoek in zijn chaotische atelier en keerden verrukt terug.

Tekst en Foto’s: Pierre Darge

Junod woont en werkt in het Zwitserse stadje Sainte‑Croix, in de Jura, op een boogscheut van de Franse grens. Wie er op bezoek gaat, kijkt zich de ogen uit. Overal hangen ledematen, rompen en handen. Er rusten bevreemdende koppen en er zitten figuren met open rug die de passant een blik gunnen in hun intimiteit. Die bestaat uit een ongeëvenaard doolhof van radertjes, tandwielen, hefbomen, schijven, nokkenassen, draden en verbindingen – ze drijven de bewegingen aan van automaten die kunnen glimlachen, stappen zetten, gedichten schrijven, of met de ogen lonken. Onnodig te zeggen dat de ontwerper ervan een fanatieke solitair is, een eigenzinnige doorzetter wiens producten bij de rijkste mensen ter wereld in huis staan. “Die karaktertrek is er altijd geweest”, zegt de man met de baard van drie dagen en de verwarde haren bij wijze van welkom. “Al van kindsbeen af wilde ik in de sporen van mijn vader treden, ik droomde van mechanica en die mocht best zo subtiel mogelijk uitvallen. Ook mijn grootvader en diens vader zaten in dezelfde branche. Sainte‑Croix was niet toevallig de bakermat van de fijnere mechanica, én de wereldhoofdstad van de muziekdozen: er werd gesneden, geschuurd, verpakt. Om die reden ben ik dan ook micromechanica gaan studeren, een studie die naar de fijnste vormen van de mechaniek leidde. Hier waren huizen als Paillard Bolex International gevestigd, die 16 mm camera’s produceerde, of het bedrijf Thorens dat betere fonografen ineen knutselde, hier werden eveneens de revolutionaire draagbare Hermes schrijfmachines geproduceerd. Aan het begin van de jaren vijftig werkten hier zo’n 8000 werknemers in de branche van de fijnere mechaniek. Velen kwamen uit het district Yverdon. Het gebied was het tweede grootste industrieel centrum van Romandië.”

Artistieke roeping

Toch stak er ook artistiek talent in de familie: Junod’s beide grootvaders waren ervaren tekenaars, zijn vader eveneens en ook nog een broer. Alleen de zussen bleven van dat talent verstoken. “Om die reden ging ik ook aan de ‘beaux arts’ studeren in Lausanne en tijdens die jaren ontmoette ik voor het eerst Michel Bertrand bij wie ik twee jaar in de leer ging. In 1983 – ‘huitante trois’ – ben ik hier teruggekeerd en ontdekte bij Bernard de eerste automaten uit 1880 die in Parijs, Caen of Vichy geproduceerd waren. De grootste verzamelaar ervan was een Belg, ene meneer Moeyersson, die in Lasne vlakbij Brussel woonde. Die had in zijn collectie ook veel oudere stukken, figuren uit de ‘commedia dell’arte’, harlekijnen en circusfiguren zoals clowns, trapezisten en evenwichtskunstenaars. Michel Bertrand maakte er replica’s van, vaak in reeksen van tien stuks. Maar ook schrijvende harlekijnen die voor de Japanse of Amerikaanse markt bestemd waren. Die markt is bijna volkomen verdwenen, oudere automaten hebben hun waarde verloren omdat klanten tegenwoordig voor nieuwe spullen kiezen. Hetzelfde zie je gebeuren in het design, meubels uit 1860 zijn geen cent meer waard.”

PD: Wat hebt U bij Michel Bertrand opgestoken?

“Oude technieken, vooral lichamen vormgeven met karton, hoofden construeren uit staff, een materiaal waaraan zowel plaaster, katoen als lijm van konijnenvacht te pas komt. Een mix waarmee ook plafonddecoraties van kastelen gerestaureerd worden. Het was toentertijd een heus beroep. Maar bijvoorbeeld ook technieken om wimpers te maken, allemaal ambachten die tegenwoordig verdwenen zijn. Ik gebruik ze nog wel als ik opdrachten uitvoer voor de horloger Van Cleef & Arpels. Kortom, ik heb me die hele basis van de kennis bij hem eigengemaakt. Maar ook de louter technische aspecten ervan zoals motortjes die door een veer werden aangedreven, naast de kennis omtrent nokkenassen en hefbomen. Nadien ben ik verder in de geschiedenis gedoken, nl. in de achttiende eeuw toen schrijvers en tekenaars gebouwd werden door Jacquet Droz. De automaten uit die periode waren overigens nog stukken ingewikkelder dan die uit de jaren 1900.

Op mijn vierentwintigste, met de ‘beaux arts’ achter de rug, ben ik als zelfstandige begonnen. Ik was nog een beetje wild, en ik wilde boven alles alleen werken. Een moeilijke periode omdat de klanten niet voor het grijpen lagen. Een van mijn eerste bestellingen kwam van meneer Marchal, de fabrikant van de gelijknamige koplampen voor auto’s. Hij was naar Zwitserland verkast toen president Mitterand verkondigde dat de regering het geld bij de rijken zou gaan halen. Hij leefde een beetje in de schaduw in Sainte-Croix en verzamelde muziekdozen die in zekere zin de voorlopers waren van de automaten. Omdat hij vernam dat ik naar klanten op zoek was, bestelde hij meteen drie automaten. Ik heb twee jaar voor hem gewerkt en in die periode leerde Jean‑Claude Biver mijn werk kennen, de man die Blancpain en later Hublot weer tot leven bracht. Hij bestelde mijn eerste automaten die qua kwaliteit konden wedijveren met de betere mechanische horloges. Met de hulp van sommige van zijn werknemers heb ik me verder bekwaamd in binnenwerken van horloges die ik als dichtbije verwanten van de automaten beschouwde. Er groeide een soort wederzijds respect: we waren ons beide bewust van de moeilijkheden die zo’n klus inhield.

 

Selfmade klus

Bezoekers uit Parijs vragen me wel vaker waar ik het vak heb geleerd en dan moet ik toegeven dat er geen school voor bestaat – alleen selfmade kerels wagen zich eraan. Met vallen en opstaan, welteverstaan. Nu duiken er plots enthousiaste jongeren op, jonge twintigers die het vak willen leren en die ik met graagte begeleid. Ze zijn uitermate gemotiveerd en ik beleef er plezier aan als ik ze zie openbloeien. Het betreft ook afwisselend werk omdat we telkens opnieuw voor unieke spektakelstukken gaan. Eens die klaar zijn, trekken we ermee naar Genève, Peking, Londen of Parijs. En telkens opnieuw zie ik hoeveel plezier ze de mensen bezorgen. Er is volop afwisseling en dat loont, van de man op het ‘vliegend tapijt’ naar de fee Ondine en haar waterlelies. Maar makkelijk is het nooit, maar dat deert me niet: ik ervaar elk vraagstuk als een nieuwe uitdaging. Maar eerlijk is eerlijk, het is ook geen rocket science. Als ik terugdenk aan Poesjkin is het bijna kinderspel, maar toch. Recent hebben we ons nog over een fontein met twee vogels gebogen. Ze kijken mekaar aan, gaan bewegen, trippelen naar elkaar toe. Het mannetje voert een verleidingritueel uit, het vrouwtje komt naar hem toe, trekt zich dan weer terug, komt uiteindelijk toch. Op het einde kussen ze mekaar. Even dacht ik dat het onmogelijk was, maar uiteindelijk lukte het toch en mét succes. De mensen vallen achterover van het potenwerk – zoiets hadden ze nog nooit gezien. Verwondering bij de kijker, voldoening bij de makers.”

PD: Begrijp ik dat Poesjkin het absolute hoogtepunt was?

“Dat zeg je goed, ik ben er zeven jaar mee bezig geweest. Onderweg ben ik wel twee jaar gestopt, ik zat compleet vast, het was tijd om mijn aandacht even te verleggen. Ik verhuisde naar Leganés in Spanje, bouwde er een grote ruiter, een grote Goyesca, een soort van carrousel voor het stadhuis van Madrid. Twee keer per dag treden er de heraut, de Spaanse danseres, het paard, de twee kinderen die met de bal spelen en de grootmoeder op, in een soort processie. Die verandering van horizon heeft me zuurstof gegeven, mijn aandacht wat afgeleid. Daar heb ik genoeg energie opgedaan om me opnieuw met Poesjkin bezig te houden. Het is een beetje zoals met schilderen: op een bepaald moment moet je het laten rusten, je gedachten verzetten. De oplossingen en de inspiratie keren dan vanzelf wel weer terug. Maar de opdrachtgever bleef maar pushen en geld overmaken. Hij is een bekendheid uit de Silicon Valley, wiens Armeense vrouw Joanna, de rechterhand was van Steve Jobs en zij heeft het thema gekozen. Ze spreekt vijf talen, en was een van de eerste vrouwen die een diploma haalde aan het M.I.T. in Boston. Een heel eenvoudige vrouw die voor het poëtische ging terwijl ikzelf vooral oog had voor een soort mechanische creativiteit in die pop. Als je het mechanisme aanzet, beslist de pop zelf welk gedicht hij gaat schrijven met de woorden die hem ter beschikking staan: zes substantieven, zes werkwoorden, zes adjectieven en zes bijwoorden. Daarmee kan je maximaal 1458 verschillende gedichten schrijven. Maar zelf kan je niet raden wat eruit komt, het is volkomen ad random. Jammer dat de pop nooit meer in het openbaar te zien is, hij staat bij de eigenaars thuis, is er enkel voor vrienden te zien.”
 

PD: Waar komen de ideeën vandaan?

“Er zijn zovele aanzetten. Ik hou veel van het werk van Magritte, en dan vooral van zijn titels ‘’Ceci n’est pas une pipe’. Ik hou van zijn manier van denken, de werken zien eruit als geanimeerde schilderijen – alleen de mechaniek ontbreekt. Ik heb enkele automaten gemaakt in die zin, een beetje surrealistisch. Ook het werk van Jacquet Droz, van Williamson, van de Oostenrijker von Knaus. Maar ook de Japanse tradities werken inspirerend omdat Japanners dol zijn op het zoeken naar de perfectie. Buiten Europa heb ik nergens zo’n aandacht voor detail gezien als bij hen. In de Edo-periode, op het einde van de achttiende eeuw, maakten ze al automaten die helemaal van hout waren, ook de tandwielen, het hoofd en de handen van de figuranten. Voor de theeceremonie ontwierpen ze een automaat van misschien veertig centimeter hoog, die met de thee tot bij de gast kwam om dan weer te verdwijnen. Elke Japanner kent ze, vergelijk het een beetje met wat de Zwitserse koekoeksklok voor ons betekent. Niet toevallig staat Japan samen met de Verenigde Staten aan de top wat robotica betreft. Alleen zijn de Amerikanen voor oorlogstuig gegaan terwijl de Japanners voor de poëzie hebben gekozen. Ik heb in Japan ook een nationaal monument ontmoet, iemand van de negende generatie van automatenbouwers, helemaal Japan. Maar ik versmaad ook de moderne wereld niet, ben een bewonderaar van het werk van Alexander Calder, van zijn circus en zijn planetarium. Maar ‘La Machine van Tinguely’ laat me ook niet onberoerd.”

PD: Welke kwaliteiten hebben u zo ver gebracht?

“In het begin moet je vooral naïef zijn, want makkelijk wordt het nooit. En nieuwsgierig. Soms ging ik een horloger opzoeken, later stak ik mijn licht op bij ingenieurs, bij mensen uit de robotica. Want uiteraard ben ik een bewonderaar van de robotica, van de wereld van de satellieten waar ze kabels maken die dunner zijn dan een mensenhaar, bestand tegen temperaturen van min 100 tot plus 200 graden. Alles is op een onwaarschijnlijke manier geëvolueerd. Denk aan 3D‑printing, aan de simulaties per computer waar ik overigens ook flink gebruik van maak omdat het je toelaat om sneller te zien of iets werkt. Maar het blijft een ‘métier de tordus’, een beroep voor lui met een raar kantje, op het masochistische af. Je moet altijd nieuwe oplossingen verzinnen. Met Poesjkin was ik vaak de wanhoop nabij en er was de druk vanwege mijn opdrachtgever die er al zoveel geld in had geïnvesteerd. Dan ben je tot slagen veroordeeld. Een zware verantwoordelijkheid.

Nu voel ik nog maar weinig druk, we zijn nu met zeven hier en ik merk dat ik niet langer alleen wil wroeten. Noem me meer een dirigent, al brengen de jongeren ook zelf oplossingen aan. Het verschil is dat ik ze nu meteen oplossingen kan aanreiken voor problemen waarover ik vroeger maanden mijn kop heb gebroken.”

 

PD: Blijven er nog dromen over voor een automatenbouwer die zowat alles heeft bereikt?

“Een vliegende man zoals da Vinci die tekende, blijft en van mijn mooiste dromen. Ook Jean-Michel Folon bracht vliegende figuren vaak in beeld. Maar de toekomst zal vooral gericht zijn op de overdracht, het doorgeven van mijn kennis en ervaring aan de jongeren. Er is werk genoeg en veel vraag ook. In de jaren negentig was de sultan van Brunei een goede klant maar dat kanaal is opgedroogd. Het was de grote periode, het kon niet op, ze kochten alles. Ik geloof dat 70% van de juwelen erheen ging. Tegenwoordig is er meer belangstelling voor elektrische automaten, met afstandsbediening. We hebben vier jaar geleden een automaat gemaakt voor de sultan van Oman. Hij zou tachtig worden, vijftig jaar op de troon zitten. Hij had me een paar projecten gevraagd met paarden maar uiteindelijk is het een soort grote taart geworden met wel 50 personages: de fanfare van Oman, trompettisten en klarinetspelers, een dirigent… allen aangekleed in de lokale klederdracht. Daarbij nog een muziekdoos met Omani muziek, alles verguld, zeer Arabisch. Vier maanden voor het werk klaar was, stierf de sultan”.

Heb je deze stories al gelezen?

Blijf altijd op de hoogte
van nieuwe collecties

Door je te registreren ga je akkoord met ons privacybeleid